korte biografische schets 2004

Deze schets heb ik na het afsluiten van Boetelingensneeuw geschreven:

 

Op de vijftigste dag van het vierde kwartaal van het jaar 1961 – een zondag – werd ik klokslag twaalf geboren in het Zwitserse Glarnerland. Zes jaar later verruilden mijn ouders het berglandschap voor de grote stad: wij verhuisden naar Zürich, alwaar ik naar de basisschool ging. Weer zes jaar later trok ons gezin verder, deze keer naar de Zwitserse provinciestad Winterthur.

Hier doorliep ik het gymnasium, waarbij een uitwisseljaar in Los Angeles een welkome cesuur schepte. Na de middelbare school besloot ik in Zürich het Zwitserse equivalent van de PABO te volgen – dat duurde immers maar twee jaar en daarna zou ik misschien beter weten, waarmee ik me de rest van mijn leven wilde gaan bezighouden. Na het behalen van mijn onderwijsbevoegdheid betaalde ik mijn leven met ‘jobben’ als basisschoolleraar, soms ook als kelner, kok, alpherder, bouwvakker of beveiligingsmedewerker en ik onderzocht allerlei artistieke levensvormen. In die periode dreef ik af naar de Winterthurer Linksradicalen scene.

Ontnuchterd trok ik in het jaar 1985 naar Zürich. Ik besloot om een vak te gaan studeren, wat ik boeiend vond, zonder me om de verdere loopbaanperspectieven te bekommeren: Germanistiek. Ik wijdde ook veel tijd aan de vechtkunst Aikido, nadat ik het handballen, dat ik in mijn pubertijd intensief en in mijn krakerstijd extensief had bedreven, vaarwel had gezegd. Daarnaast werkte ik bij de lokale radio en bij een documentatiebureau (er moest immers ook brood op de plank komen).

In de zomer van 1986 kwam ik voor het eerst naar Amsterdam. Ik bezocht mijn zuster, die hier een opleiding moderne dans volgde. Zeer gecharmeerd door haar onderbuurvrouw, kwam ik dat jaar nog meerdere keren terug en driekwart jaar later, op 1 mei 1987, verliet ik de meidemonstratie in Zürich om met vijf volle bananendozen in de trein voorgoed naar Amsterdam te vertrekken.

Met mijn geliefde resideerde ik eerst in een gekraakt pand aan de Reguliersgracht. Daar ontstonden de eerste schetsen voor mijn roman Aderlass. Een jaar later kochten we een woonboot in de gracht. Daarop voltooide ik deze eerste roman en ik leefde als klussenman van allerlei klussen.

In 1992 verscheen Aderlass bij de Zwitserse uitgever ‘Paranoia City Zürich’. Daarna kwam ik – wat het schrijven betreft – in een onaangename situatie: ik was het Duits niet meer genoeg machtig, om erin te schrijven, maar mijn Nederlands – de taal van mijn dagelijks leven – was nog verre van toereikend. Dus bleef ik enkele jaren literair zwijgen. Ik probeerde me de Nederlandse taal eigen te maken door veel te lezen, in een dagelijks context te schrijven en door bewust mijn Duitse taalachtergrond van me af te zetten.

Wij verhuisden met de woonboot naar de rand van de stad, ik nam werk aan als groepsleider in de jeugdhulpverlening, werd vader, ging weg bij mijn grote liefde, zorgde voor mijn zoon, stortte in een diepe persoonlijke crisis, ging in therapie, veranderde weer van baan en werd office manager en uiteindelijk: in het najaar 1998 dorst ik de grondsteen te leggen voor deze, nu voor u liggende roman.

Nu woon ik naast mijn ex, de moeder van mijn zoon, op een kleine woonark in Amsterdam Oost. Ik werk als administrateur bij de RIAGG. Ik spendeer veel tijd met mijn zoon – wij zijn co-ouders en hij is voor de helft van de tijd bij mij. Ik klus veel, handbal weer (als keeper nu, nadat de jaren en de kilo’s een halt aan mijn bestaan als cirkelspeler hebben toegeroepen) en ik ben alweer bezig met het scenario voor mijn volgende roman.

Martin Läubli, 30 maart 2004