Boetelingensneeuw: Actie

Na middernacht ging Twan aan de slag. Het park lag er verlaten bij, nog steeds wachtend op de verkoelende onweersbui. Hij goot de twee liter motorolie bij de benzine en prepareerde de twee biefstukken met Seresta’s – net als de nacht van tevoren. – Wat een andere wereld was dat toen!
Van veraf kon hij de werf ruiken. De zware, bijna zoete lucht van verbrande verf, smeulend teer en natte houtskool hing over de dijk. Natuurlijk was er geen licht op het werfje en in de maanloze donkerheid kon Twan van boven op de dijk nauwelijks de uitgebrande romp van de Zeehond opmaken.
Weer nam zijn lijf het over: de geblakerde loodsmuren, de zwarte balkresten van het schuurtje, hij nam het waar, maar hij zag het niet. Hij passeerde de werf en het liep vanzelf door naar het hek van Swammerdam.
Twan voelde de honden meer aankomen, dan dat hij ze hoorde. Honden die niet blaften en stil achter het hek bleven staan. Ze hielden hem met gele ogen in de gaten.
Hij wierp de biefstukken over het hek. In een hap slikten de honden ze door. Daarna bleven ze naar hem staren, attent en zelfverzekerd, geen moment van herkenning van de dag daarvoor.
Twan hurkte neer bij het bruggetje naar het werfje. Tien stappen naast de plek waar hij de vorige nacht uit de sloot gekropen was. Hij merkte het niet.
De honden volgden wantrouwend zijn bewegingen. Ineens liet eentje een zacht janken horen. Hij zakte door zijn poten. De andere keek gealarmeerd om zich heen, poogde naar zijn maat toe te lopen, maar verloor eveneens de grond onder zijn voeten. Binnen een minuut lagen de honden levenloos op het asfalt.
Twan volgde het hek een paar meter. Het zat hier precies op de rand van de schuin aflopende oever van de sloot. De aarde was glibberig, de bramen haakten aan zijn voeten, de jerrycan dreigde twee keer uit zijn hand te glippen.
Met de betonijzerschaar knipte hij het hek open en kroop er voorzichtig doorheen. Hij taste zich door de smalle gang tussen loodswand en hek richting het water.
In de bijna loodsbrede poort naar de waterkant toe zat een kleinere toegangsdeur ingelaten. Twan duwde op de deurkruk. Tot zijn verbazing zwaaide de deur open.
“Is dit een val?” schoot het door zijn hoofd, maar nee, waarschijnlijk vertrouwde Swammerdam gewoon op de honden.
Hij trok de deur voorzichtig achter zich dicht. In de hal was het heet. Het rook naar nieuwe stoffering, benzine, olie en plastic. Het was de lucht van een autoshowroom gemengd met die van een garage.
De straal van zijn zaklantaarn gleed over de speedboten, die dicht naast elkaar op trailers stonden. Aan de zijkant van de loods waren het nieuwe boten, in het midden gebruikte, waarschijnlijk ter reparatie – eentje had immers een enorm gat in zijn neus.
Achter in de hal was er een grote werkbank, waarop motoronderdelen lagen en gereedschap. Daarnaast enkele tonnen met motorolie.
Twan inspecteerde de gebruikte speedboten: bij drie boten was de benzinetank vol, bij vijf halfvol. Met een rubberen slang van de werkbank zoog hij de benzine aan en liet de tanks over de boten heen op de betonnen vloer leeglopen. De motorolie uit de tonnen goot hij er overheen.
Daarna zocht hij tussen de speedboten door een weg naar de zijkant van de loods. Ongeveer op de hoogte, waar hij door het hek was gekropen, zette hij de koevoet onder de plaat van de loodswand. De popnagels knalden los. Twan dempte het geluid met zijn handschoen. Nu maar hopen, dat de geluiden buiten minder hard waren, dan binnen! Toen zes popnagels los zaten, liet de plaat zich omhoog buigen. In de wand van de loods ontstond er een opening ter grote van een kattenluikje.
Uiteindelijk gebruikte hij het grootste gedeelte van het benzine-olie-mengsel uit de jerrycan om een benzinespoor te leggen van de benzineplassen in het midden van de loods naar de opening in de zijkant.
De lucht van benzine werd verstikkend in de warme loods. Twan was blij om weer naar buiten te komen. De nachtlucht woei heerlijk koel.
Na de donkerte binnen leek het buiten lichter te zijn dan tevoren.. Hij voelde zich kwetsbaar voor de loods. Als er nu iemand toevallig keek, was hij gezien. Een zwarte gestalte tegen de grijze voorkant. Swammerdam die even naar de WC moest, Henk of Penk…
Twan sprintte naar de hoek van de loods en sloop langs het hek. Zonder moeite vond hij de opening in de muur. Met de rest van de benzine uit de jerrycan legde hij een spoor naar het gat in het hek.
Hij kroop er doorheen en trok zijn handschoenen uit.
“Stel nou dat ik de lucifers was vergeten,” schoot hem te binnen.
Het doosje zat in zijn jaszak.
De eerste lucifer brak af, de tweede pakte. Twan probeerde het benzinespoor aan te steken. De lucifer woei uit. Nerveus zocht hij in zijn zakken naar een stuk papier. Het enige wat hij kon vinden was een eclipsbril. Vreemd genoeg brandde die uitstekend.
Hij hield de vlam tegen het einde van het benzinespoor.
Met een doffe roffel ontvlamde de benzine. Twan had zijn hand nog niet teruggetrokken, toen het al onder de wand van de loods doorschoot. De loods explodeerde met een heftigheid, die Twan achteruit sloeg. Hij struikelde en viel achterover in de sloot.
Weer in de sloot.

 

Terug naar boetelingensneeuw hoofdpagina